Waarom ik vanaf deze week de grootste fan van Edgar Davids ben

FYI.

This story is over 5 years old.

Sport

Waarom ik vanaf deze week de grootste fan van Edgar Davids ben

Elke week schrijft Martijn Neggers een sportcolumn voor VICE Sports over het theater achter het Nederlands voetbal. Neggers staat erbij en kijkt ernaar.

Een paar jaar geleden keek ik met een vriend, Harrie, in de snijdende kou en in een ijzige regenbui, naar de altijd tot de verbeelding sprekende topper Feyenoord – RKC Waalwijk. Het was de wedstrijd waarin John Guidetti een penalty scoorde, zijn shirt uittrok en daar zijn tweede gele kaart voor kreeg. Halverwege die wedstrijd probeerde ik van wal te steken over de manier van druk zetten. Harrie onderbrak me al na een paar minuten.

Advertentie

“Zei jij nou trouwens laatst dat je Ham on Rye aan het lezen was, van Charles Bukowski?”

“Eh, ja. Maar kunnen we even bij het onderwerp blijven? Het idee is dus dat Nelom en Leerdam te veel…”

“Neggers, grote vriend, ik heb één stelregel die mij al jaren op de been houdt,” onderbrak hij me weer.

“Oh?”

“In het stadion praten we over literatuur, en in de schouwburg, in de bioscoop en op literaire avonden praten we over voetbal.”

Even heb ik hem zwijgend en vol onbegrip aangekeken. Daarna heb ik mijn schouders opgetrokken, en zonder verder nog al te veel te praten, hebben we samen de wedstrijd uitgekeken. Dat werd een armoedige 1-1 voor de huidige winterkampioen. Gehuld in totale deceptie liep De Kuip leeg. Maar de stelregel van RKC-thuis heb ik niet veel later ook zelf aangenomen. Het is een fijne regel om naar te leven – ik kan het jullie allemaal van harte aanbevelen.

Sinds kort staan we daar overigens ook binnen de voetballerij niet meer alleen in. In een interview met Edgar Davids las ik hoe het hem tegenwoordig vergaat. Waar andere voetballers in een zwart gat zijn gevallen, depressief naar de drank, de cocaïne en het goktafeltje grepen toen ze klaar waren met voetballen, ging Davids een mode-opleiding volgen. Daarnaast pakte hij zo nu en dan even een kunstexpositie mee en zat hij – nog net niet in een zwarte coltrui met een ebbenhouten pijp en een glas cognac in zijn handen – thuis op de bank met een goed boek. Het was het beste voetbalnieuws dat ik in tijden voorbij heb zien komen.

Advertentie

Vraag een gemiddelde voetballer naar wat hij zoal aan boeken op zijn nachtkastje heeft liggen, en hij zal trots vertellen dat hij Topsport en het Total Body Mind Principe – deel zeven aan het lezen is. Of de klassieker Sterk in het hoofd, sterk in het lichaam, over hoe je als topsporter evenwichtig kunt leven.

Edgar is geen gemiddelde voetballer. Edgar leest Charles Bukowski, en Franz Kafka. Schrijvers waar een doorsnee behoorlijk pedante literatuurliefhebber ook gewoon heel erg mee wegkomt op een feestje van de letterenfaculteit in Nijmegen. Sinds deze week ben ik groot fan van Edgar Davids. Onbewust heeft hij namelijk het antwoord gegeven op een van de grootste problemen van het Nederlands voetbal. Ik zal dat uitleggen.

De twee favoriete schrijvers van Edgar Davids zijn allebei schrijvers die uit de onuitputtelijke treurnis die het menselijk bestaan met zich meedraagt, toch nog muziek weten te peuren. Romans die zich afspelen in de diepe, diepe hopeloze dalen van de mensheid, waar het licht al jaren niet meer geschenen heeft en een glimlach zeldzamer is dan een stevige maagbloeding. En toch, als je Ham on Rye van Bukowski uit hebt, of Het Proces van Kafka, heb je niet per se metéén de neiging om van het balkon af te springen. Je hebt immers een paar honderd pagina’s lang ook op de schouders van de schrijver mogen steunen. Niet door middel van de literatuur, want daar valt weinig troost te halen. Het verzachtende komt vanuit het feit dat ook deze boeken gewoon geschreven zijn. De troost zit in de liefde voor de niets en niemand ontzienende literatuur. Hoe donker de nacht ook is: er is weinig mooier dan dat, en daar houden we dan maar aan vast.

Advertentie

Voor het voetbal geldt eenzelfde soort liefde, die aan de basis staat voor de stelregel waar ik het in het begin over had: hoe erbarmelijk het voetbal ook is, hoe hopeloos de toekomst er ook uitziet in de overgecommercialiseerde, corrupte en soms zelfs mensonterende wereld van de voetballerij (je zou het bijna vergeten: terwijl je dit leest is er waarschijnlijk alweer iemand overleden tijdens de bouw van een hypermodern WK-stadion in Qatar – ik noem maar een dwarsstraat), uiteindelijk is er altijd troost in de liefde voor het spelletje.

De toekomst van het Nederlands elftal kan tot huilen stemmen. We kunnen klagen dat de Eredivisie tot een Mickey Mouse-league verworden is. We kunnen roepen dat de boze zaakwaarnemers al onze talenten veel te vroeg verpatsen als b-garnituur van de grote voetbalclubs. We kunnen verwoed om ons heen kijken, wijzen naar Duitsland, en naar Liverpool en gillen dat wij het precies net zo willen als zij omdat wij ook weer de koningen van het voetbal willen zijn, om vervolgens elke keer weer om onze oren te krijgen dat het nooit meer zo wordt als het was.

Of we luisteren naar Harrie en naar Edgar Davids en leggen het voetbal af en toe langs de meetlat van de kunsten. Net zo lang in de modder peuren tot we tussen de koeienschijt, de larven van vliegen en de ontbindende paddestoelen en veldmuizen, alsnog een pareltje vinden, waar we heel even naar mogen kijken om van de glinstering te genieten, tot we erachter komen dat het geen parel is maar zo’n kunststof balletje dat vocht absorbeert.

Deze winterstop adviseer ik De Avonden van Gerard Reve. Vanaf overmorgen tot oudjaarsdag elke dag een hoofdstuk. En als je dat hoofdstuk uit hebt, zet dan daarna in hemelsnaam die wonderschone goal van Davy Klaassen nog eens op. Want er is uiteindelijk weinig mooier dan dat rare voetbalspelletje. Zelfs als het regent en je speelt tegen RKC Waalwijk.

Mis niets! Like VICE Sports Nederland voor je dagelijkse dosis ijzersterke sportverhalen.