FYI.

This story is over 5 years old.

Literatuur

Ik heet Emma en ik haat alle mannen. Behalve Karim.

Een voorpublicatie van het verhaal van Elfie Tromp uit 3Pak.

Lezen is leuk. Het zou kunnen dat je het daar niet mee eens bent, maar in dat geval heb je ongelijk. Omdat er nogal veel boeken zijn kan het alleen lastig zijn om te kiezen waar je begint. En omdat iedereen die weleens voor het chipsschap in de supermarkt heeft gestaan weet dat kiezen niet makkelijk is, helpt Literatour, de Boekenweek voor jongeren, je op weg in de literaire wereld.

In deze campagne reizen 25 jonge schrijvers door heel Nederland om te praten over verhalen, en om jongeren ervan te overtuigen dat boeken lezen leuk is. Daarnaast krijgen middelbare scholieren 3Pak cadeauvan de boekhandel en bibliotheek vanaf volgende week zaterdag. 3Pak is een boek met drie verhalen, geschreven door Özcan Akyol, Mano Bouzamour en Elfie Tromp. Een deel van het verhaal van Elfie, Zwarte Flamingo, kan je hieronder vast lezen.

Advertentie

Weet je wat het eerste is dat ze vragen? Of ze mee mogen doen. Of ik en mijn meisje willen stoppen met zoenen en het even met hun willen doen. Het. Alsof ze me vragen om een vuurtje. Wat moet ik dan zeggen? Wat?

Stel je voor: je bent een jongen. Je bent onzeker; je hebt puistjes in je nek en je weet nooit precies wat je moet zeggen als al je vrienden grappen maken. Je bent niet dik, maar ook niet echt gespierd en je kan niet goed dansen. Maar je bent wel verliefd. Stapelverliefd. Het meisje van je dromen is een zoete poltergeist die klopt op alle deuren van je bewustzijn. Je laat haar binnen, je moet wel, en ze zweeft door al je organen. Ze maakt je misselijk. Duizelig. Benauwd. En na maanden treuzelen, vraag je haar mee uit. Je neemt haar mee naar de film. Of naar de Mac. Of weet ik veel, je spreekt af in een discotheek. En daar staat ze. Naar haar kijken doet pijn. Haar schoonheid brandt als ontwikkelvloeistof op een fotoafdruk. Je pupillen krijgen de vorm van haar silhouet. Haar lichaam is onwerkelijk. Zo perfect. En ze heeft iets prachtigs aan, wat haar ontzettend goed staat. Ze ziet je en ze lacht. Ze lacht naar je! Je bestelt wat te drinken voor jullie en ze raakt je arm aan als je het haar geeft. Zíj raakt joú vrijwillig aan! Kippenvel schiet niet alleen over je huid, maar ook over je hart. Je neemt een slok en ze komt dichtbij je staan. Je ruikt haar, hoe fris en zoet ze is, je voelt je ineens klein, moet denken aan een 54 zonvakantie, een moment dat je uit de zee kwam, het water dat van je afdroop, het zand tussen je voeten, het galmende geluid van kindergelach en het zachte gepets van plastic opblaasballen die worden rondgegooid en hoe je je armen strekt en er precies een opvangt. Hoe goed je je toen voelde. En ze buigt zich naar je toe. Haar glanzende, prachtige lippen drukken zich op de jouwe en je denkt dat je gezicht smelt, zo warm krijg je het. Je zoent haar terug en het is het lekkerste dat je ooit hebt geproefd, je hoeft niet meer te eten, niet meer te drinken, aan dit meisje heb je genoeg. Ze is een beker en een maaltijd, je wilt haar helemaal, huid en haar, ze maakt je een kannibaal, je houdt haar vast en denkt: dit lijf laat ik nooit meer los, dit meisje is van mij. Eerlijk gevangen. En dan tikt iemand, ja, een grote kerel, een grote, grijnzende kerel, met spierballen en bieradem, met scheve tanden en een domme, geilige glans in zijn ogen, een man die je graag uit de weg gaat, iemand die je negeert als hij bij je in het bushokje staat of waar je voor opzij gaat als hij komt aangereden met zijn scooter, zo'n eikel waar je niks mee hebt, die tikt je dus op je schouder en vraagt: 'Hé. Mag ik effe meedoen?'
Dát is wat ik meemaak als ik met mijn meisje zoen. Niet één keer in het jaar. Niet af en toe. Nee. Aan de lopende band. Elke keer als ik haar zoen waar andere mensen bij zijn, komt die vraag. En als je ze dan afwimpelt, met een glimlach en een beleefd: 'nee, dankjewel' of 'sorry, we zijn even bezig.' Dan komen de vervolgvragen, hoe we seks hebben. Of we het niet voor kunnen doen. Of we wel genoeg aan elkaar hebben. En daarna volgen de beledigingen verpakt in complimenten. Dat we er wel goed uitzien zeg, voor lesbiennes. Of we wel zeker weten dat we het zijn. Dat het echt zonde is, dat we die knappe bekkies niet met de rest van de wereld delen. Of we niet eens een uitzondering zouden willen maken. Of we het weleens hebben geprobeerd met een echte piemel. En dan vraag je aan mij waarom ik mannen haat? Waarom? Wat denk je zelf? Klootzak. Dit moet je weten als je wil begrijpen wat ik heb gedaan.

Ik heet Emma en ik haat alle mannen. Behalve een. Karim. Mijn beste vriend. Nou oké, twee dan. Want mijn pa is ook relaxt. Die laat me peukies roken voor de flat. Soms bietst hij er een. Hij zeurt nergens 55 over. Als ik het ontbijt maar maak. Mijn moeder begint daar niet aan, die slaapt langer uit dan ik en als ze me ziet roken, gooit ze haar Crocs naar me. Soms vanaf ons balkon op de vijfde verdieping, zo pats, op mijn kop. Gelukkig zijn die van rubber, dus die doen niet zo zeer. Maar toch. Dit verhaal gaat over Karim. Over waarom hij in het ziekenhuis ligt aan een beademingsapparaat en ze hem in een coma houden. En waarom ik geschorst ben en er wordt gesproken over jeugddetentie. Maar fak it, ze kunnen niks bewijzen. Een ongeluk is een ongeluk. Toch? Hij ging te ver. En ik ook. Ja. Ik ook. Dat weet ik wel.
De voorpagina kopt:
Jongen (17) in coma na ruzie met klasgenoot (16)
Maar het leven is warriger dan een verhaal op papier. Er lopen altijd verhaallijnen door elkaar en ze beïnvloeden elkaar op de stomste manieren. Toeval speelt een rol. Of het noodlot, als je daarin gelooft. Verkeerde tijd, verkeerde plaats. Of hoe je uit frustratie een terracotta bloempot van je moeder het balkon aftrapt en die precies vijf verdiepingen lager op het hoofd van je beste vriend neerkomt. Hoe de bloeiende Afrikaantjes en de potgrond zich vermengen met het dikke bloed uit zijn hoofd op de straatstenen en hij als een zak compost op de grond ploft. Ja. Dat beeld, hoe hij daar ligt in een plasje lantaarnpaallicht en bloed, daar probeer ik niet aan te denken. Dat ik dat gedaan heb. En Ginny ernaast die krijst en krijst en krijst en je aankijkt met een blik die je nog nooit hebt gezien, alsof je een monster bent, een terrorist, die niet een bloempot, maar een granaat heeft gegooid. En je wil naar beneden roepen: rustig, hou je bakkes, er is niks aan de hand, maar je zegt niks want je weet ook wel dat er van alles aan de hand is en je tuurt naar beneden, wacht tot hij opstaat, tot hij niet opstaat maar raar begint te schudden, hoe zijn benen geknakt onder hem liggen en zijn dijen trillen. Hoe er schuim rond zijn lippen opborrelt, die lippen die eerder iets walgelijks deden, die zijn nu verborgen onder een bed van schuimend wit spuug en je denkt: dit gaat helemaal verkeerd en je weet niet wat je moet doen, behalve rennen. Rennen. En je rent de galerij uit, de andere kant op, je wil hem niet zien en raast het trappenhuis af, door de deur, voorbij Ginny, voorbij dat lichaam, voorbij de scherven van de bloempot, van jullie vriendschap, 56 van je laatste restje kinderlijke onschuld. Die bloempot had ook haar kunnen raken. Of hem kunnen missen. Dan hadden we er nu misschien om kunnen lachen. Wat ik maar wil zeggen: toeval speelt een grote rol.
Maar ook: je geschiedenis, je karakter, de dag waarop je geboren bent, of je wel genoeg bent geknuffeld vroeger, wat je hebt gegeten, hoe je ademhaalde, of je buurman die dag rot tegen je deed, wat je morgen moet doen, welk huiswerk er in je agenda staat, welke dromen je hebt voor de toekomst en: op wie je verliefd bent. Die verdomde verliefdheid overschaduwt alles. In het Frans is er een term voor geweld gebruikt uit liefde: Crime Passionnel. Dat klinkt wel chic, toch? Als een man zijn vrouw op heterdaad met een ander betrapte, kon hij in Frankrijk tot 1975 vrijgesproken worden. Nog steeds is het vaak een verzachtende omstandigheid in de rechtbank. Alsof ik mijn shit verloor en koekoe werd door iets groters dan mijzelf. Want liefde, ja, dat is toch het belangrijkste in de wereld? Zodra er een term voor is bedacht lijkt het wel of iets bestaansrecht krijgt. Dat is het gekke van woorden. Daarom praten we zoveel, denk ik. We willen alles graag verklaren, categoriseren en zodoende op afstand houden. Als we iets begrijpen, dan voelt het veilig. We plakken er een naam op en zeggen: ah, zie je wel, daarom is er gebeurd wat er is gebeurd. Dan hoeven we er niet meer bij stil te staan. Taal is een soort ritueel, een religie, om alles wat we niet begrijpen op afstand te houden. Maar zo werkt het niet. De wereld is grilliger dan dat. Alles kan je overkomen, altijd. Moord. Doodslag. Ongeluk. Verdriet. Spijt. Ons gevoel van veiligheid is een illusie. Daar staan we niet bij stil. We zijn kwetsbaar. We kunnen elkaar verliezen. We kunnen onszelf verliezen. Het leven is broos en daar hebben we het niet over. Waarom hebben we het daar niet over? Ik zit nu op mijn kamer en niemand praat met me. Ik voer dit gesprek met mezelf. Ze hebben mijn computer en telefoon meegenomen om door te pluizen op het politiebureau. Ze zoeken bewijzen of ik het met voorbedachten rade heb gedaan. Elk pesterig grapje dat ik ooit maakte naar Karim, elke dubbelzinnige opmerking, elke knipogende emoji, wordt onder een vergrootglas gelegd.
Wat ik maar wil zeggen: alles staat met elkaar in verbinding, alles heeft invloed op elkaar, of je nu wil of niet. We zien onszelf als een lichaam met een eigen wil, maar we zijn open systemen. Je huid heeft poriën waarmee je zweet en afvalstoffen afscheidt en lucht tot je neemt. Zo stel ik me ook de geest voor. Je denkt dat je je eigen gedachten denkt, je eigen gevoelens voelt, maar je bent altijd beïnvloed door je omgeving. De waarheid is dat ik niet weet waarom ik deed wat ik deed. Ja, ik was jaloers. Ja, ik was kwaad. Maar ik was ook meer dan dat. Ik was vuur. Een vuur dat alles wilde aansteken. Dat de flat wilde affikken, de bomen tot zwarte stompen wilde verschroeien, de stad in as wilde leggen. Dat is niet gelukt. Mijn beste vriend bijna vermoorden, ja, dat is wel gelukt. En ik weet nu dat ik een grote mond heb, niet omdat ik stoer of sterk ben, maar omdat ik bang ben dat ik uit elkaar val als ik stil ben. Dat ik er niet meer ben als ik niks zeg. Ik ben impulsief en onrustig. Niet omdat ik dat nu eenmaal ben, maar omdat ik in elkaar stort als ik me ontspan. En nu heb ik niemand om tegen te praten en ik voel mezelf afbrokkelen, als een wolkenkrabber in een aardbeving. Daarom vertel ik je nu dit, om mezelf staande te houden.
Goed. Dit is een verhaal, dus je hebt toch een begin nodig. Waar ligt dat? Ik kan zeggen: bij onze geboorte, maar dat is te langdradig. Je hoeft niet te weten hoe ik in poepluiers lag rond te rollen, mijn eerste stapjes deed en vroeger bang was voor Sinterklaas. Ik kan zeggen: het begon toen Karim en ik bij elkaar in de klas kwamen. Als de twee niet-hetero's van de klas werden we automatisch door de rest bij elkaar gedreven. Tenminste, zo werden we ingeschat. Ik, de lesbienne. Hij, de homo. Volgens anderen dan. We werden niet gepest, niet genegeerd, maar net even anders behandeld. Uitsluiting is subtiel; het gaat om net even wel of niet aangekeken worden als er een grap wordt gemaakt. Hoe lang het duurt voordat er iemand naast je komt zitten bij aardrijkskunde. Net een douchekop overslaan na het gymmen zodat ze niet naast me hoeven staan. De groep wachtte tot wij bij elkaar zouden gaan zitten en zo waren we niet meer bedreigend voor ze en lieten ze ons met rust. Want alles wat anders is, moet bij elkaar blijven. Voor het overzicht. Op school wordt alles in hokjes gestopt. Daar wordt een pikorde bepaald, een hiërarchie gevormd. Zodat iedereen, zonder al teveel geklooi, elkaar kan negeren vanaf zijn eigen stoffige hoekje van het schoolplein.
Ik kom er voor uit, ik ben alleen maar op meisjes verliefd geweest en ik schaam me daar niet voor. Ik had best bevriend willen worden met de meisjes van mijn klas. Maar ze houden me op vriendelijke afstand. Zoals je dat zou doen bij een hond die je niet helemaal vertrouwt. Hij heeft nog nooit gebeten, maar kan toch misschien een keer uithalen. Ze zijn bang dat ik rare gedachtes bij ze heb. Dat zie ik in hun ogen. Die angstige ongemakkelijkheid. En ik, ik doe me niet kleiner voor. Ik ga niet glimlachen om hen gerust te stellen of een zachtere stem gebruiken. Zij moeten met hun angst dealen. Niet ik. Ze omhelzen elkaar. Lopen hand in hand door de gang, maar mij raken ze niet aan. Nooit. En zo kreeg ik Karim als beste vriend toebedeeld. Verlegen, lieve Karim, die niet weet wat hij is. Hij is nog onhandiger in de liefde dan ik. Hij heeft nog nooit met iemand gezoend. Je krijgt bijna medelijden met hem. Het is niet dat hij niet knap is. Hij is prachtig. Met zo'n gladde huid als een perfect mokkataartje. En dan zo'n lange zwarte krul die als vitrage voor zijn gezicht hangt, van waarachter hij de wereld stiekem begluurt. Ja, er zijn genoeg mensen verliefd op hem, jongens én meisjes, dat weet ik zeker, ik zag ze wel naar hem loeren als we samen op straat liepen. Maar hij had het niet door. Alsof zijn ballen nog niet helemaal waren ingedaald of zo, hij had geen idee. Als ik het tegen hem zei, dat hij sjans had, dan begon hij te blozen. Dat kon hij helemaal niet aan. Sommige mensen worden duidelijk gedefinieerd geboren. Anderen doen er een heel leven over om zichzelf te worden. Waarschijnlijk wordt Karim nooit meer iemand. Of iets wat hij helemaal niet had willen worden. Misschien wordt hij wakker als een kwijlende kasplant die de rest van zijn leven door een rietje moet drinken in een rolstoel. En dat, dat kan ons allemaal overkomen.
Ik zit hier al drie dagen. Mijn ouders brengen me eten, maar kijken me nauwelijks aan. Hun dochter, de crimineel. Ik mag alleen van mijn kamer af om naar de wc te gaan. Ik heb dit verhaal al honderd keer aan mezelf verteld. Vandaag besluit ik dat het verhaal begint in de schoenenwinkel. Die keer dat Karim zijn eerste hakken kocht. Ik heb een ding met schoenen. Karim ook. Die staat er altijd met glimmende oogjes bij te kijken hoe ik alles pas. Op de Mauritsstraat zit zo'n goedkope winkel met de meest uitzinnige schoenen. Glitterplatforms. Mary-Janes van 59 lakleer. Creepers met doorzichtige zolen. Als ik ooit echt geld heb, koop ik gewoon die hele winkel leeg. Tot die tijd pas ik alles tot de chagrijnige verkoopster geen zin meer heeft om heen en weer te lopen naar het magazijn en we afdruipen en een slice kaaspizza gaan halen.
Karim wil hakken passen. Je moet het je voorstellen, zo'n lange, dunne jongen die altijd een beetje gebogen naast me loopt. In zijn skinny jeans neemt hij normaliter van die kleine treuzelstapjes op zwarte Nike Airs om maar geen overbodig geluid te maken en dan ineens wijst hij laarzen aan van zwart leer. Met gespen rond de enkels en een grote blokhak. Ik durf niks te zeggen, want ik zie hoe spannend hij het vindt. Het voelt als iets plechtigs, dat moment, dat ik daar bij ben, dat hij dat durft aan te trekken. Ik zie hoe graag hij dat wil. En de verkoopster sloft naar achteren en komt terug met die doos. Hij trekt ze aan en gaat erop staan. Ik kan niks anders doen dan klappen terwijl hij een rondje draait.
'Een flamingo ben je,' zeg ik. 'Een zwarte flamingo.'
En er gebeurt iets in hem, hij staat rechter, rekt zich uit. Zijn opgeschoren krullen raken bijna het systeemplafond. Hij wordt iets meer, ja, béter dan de jongen die hij tot nu toe is geweest. Als een zwarte flamingo. Een unieke, exotische vogel. Een prachtige afwijking van de natuur, dat is hij op dat moment. Misschien wel een verbetering zelfs. Alsof hij eindelijk de volle lengte benut die hij heeft gekregen, alsof hij meer is geworden dan hij altijd was. Alsof hij eindelijk zichzelf is.
'Mag ik ze bij jou bewaren?' vraagt hij met die zachte, hese stem van hem.
En natuurlijk mag hij dat, man, deze gozer mag alles. Nou ja. Niet alles. Dat is wel gebleken. Maar toen, toen dacht ik nog dat het niet kapot kon. Dat we voor life waren. Dus hij koopt die schoenen en we halen pizza en ik praat weer over Ginny.
Ginny. Misschien is het wel bij haar begonnen. Waren die hakken bijzaak, hoewel, zonder die hakken was hij altijd verlegen Karimpje gebleven. Die hakken gaven hem iets, een soort brutaliteit waardoor hij deed wat hij deed. Waardoor ik zo kwaad werd. Maar Ginny is ook belangrijk hier. Goed. Ginny, oh, Ginny! Met haar rode haren en mooie lippen. Mijn vader noemt het apenliefde, als ik weer een meisjesnaam in mijn agenda schrijf, tientallen keren achter elkaar, maar dat is het niet bij Ginny. Het is veel meer dan dat. Ginny begrijpt me. We chatten al maanden. Soms stuurt ze me een berichtje. Dat laat ik dan aan Karim lezen en dan discussiëren we erover of ze met me flirt of gewoon aardig doet.
Ginny is de allermooiste. Ze draagt lage truitjes en strakke broeken. Ze is bleek met sproetjes en het lijkt alsof ze altijd bloost. Ze is wat je noemt voluptueus. Alles is rond en stulpt. Er is geen rechte lijn in haar lijf te vinden. Van haar warme, amandelvormige ogen die ze accentueert met zwarte eyeliner, tot haar gespierde kuiten die als zeilen in volle wind boven haar blokhakken opbollen. Alles zwiert en buigt. Ginny is een dans. Ook als ze stilstaat, als er geen muziek klinkt, dan speelt Ginny, haar adem is een melodie. Ginny. Oh, Ginny. Als er iemand is die ik zou willen zoenen, zou willen voelen, zou willen vastpakken en nooit meer loslaten, dan is het Ginny. Mijn hart is een kussen waar ze op heeft liggen slapen. Ik schud het uit, maar de afdruk van haar gezicht blijft in de vouwen terug te zien. Ik schrijf haar gedichten, maar stuur ze niet op. Zo dapper ben ik niet. Ik ben een treuzelaar. En Ginny doet ook niks. Misschien wel omdat ze niks wil. Ze beweert dat ze bi is, maar dat zeggen wel meer heteromeisjes omdat het spannend klinkt. 'I kissed a girl' Katy Perry-shit, weet je wel. Net doen alsof je gay bent om aandacht te krijgen. Fak dat. Zo hou je die klootzakkerigheid in stand. Alsof je in het circus kunstjes doet voor hitsige mannen die niet klappen maar met hun erecties zwaaien als uitzinnige zeekomkommers op een koraalrif. Ik heb die shit bij biologie gezien. Zeekomkommers, bedoel ik. Ja, ook het andere. Daarom weet ik dat ik daar niks mee heb. Echt, ik ging bijna over mijn nek toen ze het bij seksuele voorlichting hadden over wat er allemaal gebeurt bij een man in zijn broek. Maar goed, Ginny dus. Ik ken niemand die zo, zo mooi is. En lief ook! Als ik ruzie heb met m'n ma weet Ginny precies iets te sturen om me op te vrolijken. En soms als ik me slecht voel, stuurt ze ineens een bericht. Gewoon zomaar. Alsof ze het aanvoelt. Maar nu heeft Ginny me geblokkeerd. En de politie leest al onze berichten. Alle selfies die ik ooit voor haar nam bekijken ze. Mijn daggezicht, mijn nachtgezicht, mijn netwakkergezicht, mijn stressgezicht, mijn rookgezicht, mijn baalgezicht, mijn huilgezicht, mijn 61 teleurstellingsgezicht, mijn puppygezicht, mijn knipoogenglimlachgezicht, mijn getuitelippengezicht, mijn tonguitstekerspestgezicht en dan nog alle foto's van de rest van mijn lijf, van mijn spierbal die ik voor haar maakte tot aan mijn blote benen en die ene foto dat ik in bed lag en je net een stukje borst zag. Daar zit nu dus iemand naar te kijken en iets van te vinden. Als ik nu tien terracotta bloempotten had, had ik ze allemaal van het balkon getrapt, zo kwaad word ik van dat idee. Maar goed.
Karim en zijn hakken dus. We lopen die middag samen een rondje door de wijk. Hij woont in Charlois, ik in Crooswijk, dus hij is niet bang om iemand tegen te komen. Hij op die hakken als een steltenloper, ik ernaast met een peukie. En als hij merkt dat niemand hem uitlacht, de jongens in de portieken naar hem loeren, ja, als we zelfs een keer worden nagefloten uit een auto, dan wil hij ze 's avonds ook aan. Het is weekend en hij blijft logeren.

Dus oké. We gaan uit. Een gay bar, besluit ik, Perry. Want anders vertrouw ik het niet. Met die hakken kun je niet vechten, je kunt niet vluchten. Vogels kunnen vliegen voordat hun poten worden gebroken. Maar als je als mens belaagd wordt, moet je slim of sterk zijn. De kans is klein dat er in een gay bar geknokt wordt. Hoewel de muziek er vaak slechter is dan in heteroclubs. Dat offer maak ik graag. Een gay bar dus. En weet je wat het gave is? Ik nodig Ginny uit. Gewoon heel achteloos app ik haar. Zo van: oh hey, als je in de stad bent, ik ben met een buddy in Perry. En ze komt. Ze komt! Ze komt gewoon naar de club om me daar te zien. Karim en ik nemen shotjes, ook al drinkt hij eigenlijk niet. Dat is tof van hem, want pfoei, mijn zenuwen! Ik sta te trillen in mijn hotpants, echt. We nemen shotjes omdat ik zeg dat hij nu alles moet proberen nu hij die hakken aan heeft. De wereld is veel groter dan we voor mogelijk houden. Veel groter dan onze levens en veel groter ook dan de drankkaart van Perry, maar ik besluit hem in te wijden in de wereld van tienerdronkenschap met een klassieker: goedkope tequila. Ik laat Karim het ritueel met het zout en het stukje citroen zien. Als we brieven waren naar elkaar, dan was dit de lakzegel. Dit is de bestempeling van onze vriendschap. Zo zie ik het. Ik zie hem twijfelen, maar dan steekt 62 hij zijn hand uit waar ik het zout op strooi. Hij likt, drinkt en bijt en zijn gezicht trekt tegelijkertijd met zijn maag samen en dan geef ik hem een high five en bestel er nog twee.
Volgens Karim kan ik niet stoppen met naar de deur staren en hij heeft gelijk. Alles is Ginny nog voordat ze er is. En dan is ze er. Ze heeft een nepbontje om haar nek en trekt het even dichter om zich heen. Ze is alleen. Alleen. Dat kan maar één ding betekenen: ze is voor mij gekomen. Ik baan me een weg naar haar toe en ik weet hoe schaamteloos het is, hoe abnormaal voor mij, maar ik pak haar vast en ik zoen haar. Ik zoen haar nog voordat ze haar jas heeft uitgedaan. En ze zoent terug. En niemand, niemand valt ons lastig! Nog een voordeel van een gayclub. We zoenen. In de deuropening. We zoenen bij de garderobe. We zoenen bij de bar. We zoenen op de dansvloer. De muziek staat zo hard, dat ik alles wat ik eigenlijk in haar oor wil fluisteren, moet roepen en geschreeuwde complimenten, daar gaat niemand goed op, dus ik probeer zo weinig mogelijk te zeggen. En Karim staat er naast. Hij wiegt wat heen en weer op die stelten. Krijgt drankjes aangeboden van knappe jongens en niet zo knappe jongens, maar hij slaat ze allemaal even blozend af en blijft bij ons staan. Als een soort schildwacht. Ginny en ik zoenen tot de lichten aangaan en het laatste nummer wordt gedraaid en daarna vraagt Ginny: 'Mag ik bij jou blijven slapen?' En ik knik, natuurlijk. Iedereen mag bij mij blijven slapen en ik denk even aan het opblaasmatrasje dat naast mijn bed ligt voor Karim, maar die leggen we wel in de woonkamer, dat vindt m'n pa vast niet erg, als ik zijn ontbijt maar maak. En ik neem me voor om voor iedereen spiegeleieren te bakken in de ochtend. En die kunnen we dan met zijn allen in de zon op het balkon eten. En zo, denk ik naïef en hitsig, zo leven we allemaal lang en gelukkig.

We zitten in een taxi terug en dan zie ik al iets gebeuren waar ik iets van had moeten zeggen. Ginny legt een hand op Karims knie. En ik denk nog: ze wil hem gewoon geruststellen, weet je wel, gewoon, omdat we heel de avond hebben staan zoenen. Zo van: we negeren je niet en ergens vind ik dat wel lief van haar. Maar goed, ze zoent me weer daar achterin de taxi en ik raak afgeleid, kijk niet waar die hand naar toe glijdt. 63 Thuis bij de deur schoenen uit, op sokken door het huis. Kopjes thee zetten, nog een peukie op het balkon en dan om en om tanden poetsen. En ik laat ze maar heel even alleen. Drie minuten max. Wat kan er nou in drie minuten gebeuren? Ik kan het je vertellen: je wereld kan ineenstorten in drie minuten. Als ik terugkom, zit Ginny op mijn beste vriend alsof ze een gore film naspelen. Hij kneedt haar kont en zij drukt die prachtige borsten tegen hem aan. Je kunt zeggen dat het de drank is. Dat het de vermoeidheid is, maar ik pik het niet. Ik pik het godverdomme niet. Dit meisje is van mij. Wij zijn geen circusaapjes in een piemelshow. Dus ik zeg het eerst nog lacherig, zo van: 'hey, kappen nou.' Maar ze horen me niet, of willen me niet horen. Ik zie die tong van Karim haar mond in- en uitglijden en dan word ik kwaad.

Volg Elfie en Literatour ook op Twitter.