Triatleet Jorik van Egdom legt piekfijn uit hoe je een triatlon wint

FYI.

This story is over 5 years old.

Sport

Triatleet Jorik van Egdom legt piekfijn uit hoe je een triatlon wint

Een triatlon is vechten.

Iedereen krijgt trappen en klappen. Fietsers die profiteren van andermans kopwerk eindigen in de hekken. En tijdens het lopen is het knokken tegen de vermoeidheid. Jorik van Egdom heeft het allemaal meegemaakt.

De 21-jarige zoon van Peter van Egdom, voormalig Nederlands marathonkampioen, is de talentvolste triatleet van Nederland. Dit is Van Egdoms liefdevolle verhaal over de psychologie, tactiek en slimmigheidjes achter de sport.

Advertentie

We worden opgeroepen volgens de ranking op de wereldranglijst. Nummer één mag als eerste een plek uitkiezen aan de waterkant. Snelle zwemmers staan het liefst aan de buitenkant, want dan heb je het minst last van de rest en kun je overal omheen zwemmen, maar alleen als je sneller bent. Het werkt voor mij het beste om een beetje in het midden te staan, voor de kortste afstand naar de boei.

Als je bij een van de drie of vier boeien aankomt, moet je weten hoe scherp de hoek is naar de volgende boei. Dat moet je wel van tevoren weten, anders ga je van de ideale lijn af en maak je extra meters. Daarom verkennen we het parkoers altijd.

Alle foto’s door Ryan Oosterling.

De afstand naar de eerste boei is waarschijnlijk 250 meter. Als je dan met honderd man naast elkaar start, kom je bijna allemaal tegelijk aan. Ja, dan is het een kwestie van of jij of ik. En iedereen denkt: nou ja, dan ik maar. Dat is echt chaos. Sommige triatleten komen met blauwe ogen, zonder duikbrilletjes en met tanden door de lip uit het water. Iedereen krijgt trappen en klappen.

Een keer pakte iemand mijn hoofd vast en duwde me onder water. Er zwommen superveel mensen over me heen en ik kon nergens bovenkomen. Het zal tien seconden hebben geduurd, maar het voelde als vier minuten. Ik dacht: shit, kom ik ooit nog boven? Ik raakte helemaal in paniek en was die wedstrijd totaal niets meer waard. Wat het ergste is dat ik zelf heb gedaan? Daar kan ik geen antwoord op geven. Nee hoor, ik ben een heel lieve zwemmer. Het is niet bewust als ik iemand onderduw, maar als ik toevallig iemand onder m’n arm voel dan ga ik daar niet voor inhouden.

Advertentie

Pas als ik uit het water kom heb ik het gevoel dat we gaan beginnen. Dat is misschien gek en niet goed, want het zwemmen hoort erbij, maar ik focus me op de dingen waar ik goed in ben: fietsen en lopen. Ik ben pas op latere leeftijd met het zwemmen begonnen. Daarom ligt de focus nu op het zwemmen tijdens de training.

Ik was altijd hardloper. Toen ik Nederlands kampioen cross werd van mijn leeftijd, dacht ik: wat kan ik nog bereiken verder? Als Keniaan kun je wereldkampioen worden, maar als Nederlander is dat waarschijnlijk onmogelijk. Voor mij is de triatlon perfect.

Het lichaam van de triatleet zit tussen dat van een zwemmer en een hardloper in. Een zwemmer heeft een getraind bovenlichaam en de benen blijven een beetje achter. Bij triatleten is alles redelijk in verhouding. Dat maakt het tegelijkertijd lastig als je je bovenlichaam moet meenemen met lopen. En aan die forse benen heb je niks tijdens het zwemmen.

Als je uit het water komt word je erg duizelig. Tijdens het zwemmen lig je vlak, het bloed stroomt gemakkelijk, maar als je dan ineens opstaat zakt het bloed naar beneden. Je moet daarom rekening houden met hoe snel je opstaat en van tevoren weten waar je ongeveer het water uit zal komen en naar de fiets moet rennen. Anders gaat het helemaal fout met die duizeligheid.

Als je op de fiets springt, zitten de schoenen al op de pedalen gebonden. Zo verlies je minder tijd. Je hart zit nog in je keel. Door het zwemmen krijg je een adembeperking. Je kunt maar om de paar slagen ademen. En op de fiets kun je ineens hijgen. Dan moet je compenseren en de verzuring tegengaan, maar net op dat moment wil je ook bij een groepje raken. Je gaat superdiep. Dat is een van de zwaarste momenten.

Advertentie

Het zwemmen is echt knokken. Op de fiets is het wel wat overzichtelijker, maar de bochten zijn vrij gevaarlijk met die hoge snelheden. Dan gaat het peloton in en uit elkaar en wordt het onrustig. Je moet goed weten hoe de bochten lopen.

Tijdens het WK vorig jaar in Mexico moest ik behoorlijk wat inhalen, ik had niet zo goed gezwommen. Maar je bent niet de enige natuurlijk. Losse deelnemers komen vaak wel bij elkaar terecht, een beetje zoals de bussen bij de Tour de France.

Dan ontstaan er groepjes. Of je zit helemaal achteraan en moet kneiterhard in je eentje sleuren. Fiets je in een groepje achter het peloton, dan zal je toch moeten samenwerken om er weer bij te komen. Er zijn ook mensen die denken: ik laat anderen lekker het werk doen en ik profiteer alleen maar.

Wat doe je dan? Kies je ervoor om zelf weg te sprinten of accepteer je het maar en ga je met de rest samenwerken? Of ga je zelf ook niets meer doen en loop je de kans dat je niet meer bij het peloton komt?

Meestal wordt trouwens degene die echt niet mee wil werken er afgereden of de hekken in gereden. Iedereen moet zijn werk doen. Als jij van mij gaat profiteren dan betekent dat dat jij meer energie over hebt tijdens het lopen en gaat winnen, terwijl ik het werk opknap.

Het is veel meer dan alleen lopen, fietsen en zwemmen, hè. De wissels zijn ook belangrijk. Op de fiets kom je vaak met een grote groep aan bij de wisselzone. Dan moet je zorgen dat je als een van de eersten gaat wisselen. Als jij achterin zit en iedereen remt, heb je een flinke achterstand, want je moet voor een streep afstappen. Je moet dus zorgen dat je voorin zit. Maar dat wil iedereen.

Advertentie

De overgang van fietsen naar hardlopen voelt ook niet soepel, inderdaad. Als je van volle bak pompen en kracht naar souplesse gaat, dat werkt niet. Waar ik erg rekening mee houd, is dat ik de laatste twee kilometer van het fietsen een hoge frequentie draai. Met het lopen heb je een vrij hoge pasfrequentie. Ik ren met 180 à 190 passen per minuut, dus maak ik ter voorbereiding ook meer omwentelingen op de fiets, met een lichtere versnelling. Dat scheelt een hoop.

Het wordt natuurlijk op het lopen beslist. Ik kan heel goed lopen na een zwaar, technisch of heuvelachtig fietsparkoers en ik kan ook vrij goed fietsen. In die combinatie maak ik het anderen zwaar. Maar het is ook wel fijn om af en toe energie te sparen achter een rug van een ander. Je lichaam heeft een energietank en als die leeg is is die leeg.

Tijdens het WK was ik op de fiets ontsnapt. Het was erg warm in Mexico. We wisten vooraf: niet de snelste wint, maar degene die het langste tempo kan houden. Ik ben behoudend weggegaan en wilde elke ronde – het waren er vier – een klein beetje harder. Maar ik liep vlak, ging eigenlijk niet harder, want het kostte elke ronde meer energie. De hele wedstrijd bleef het gat ongeveer gelijk. Dus, ja, dat was wel slim. Daarna was de tank echt leeg.

Tijdens de World Trial Series is geen wedstrijd hetzelfde. Zo is het fietsparkoers de ene keer flink klimmen, dan weer vlak, veel sturen of alleen maar rechtdoor met één keerpunt. En dat is ook zo bij het lopen en het zwemmen. Daardoor is niet altijd één atleet de beste. Je moet alles kunnen, wil je die serie winnen. Het is echt survival of the fittest.

Mis niets! Like VICE Sports Nederland voor je dagelijkse dosis ijzersterke sportverhalen.